Door: Susan Smulders, Partner bij Moneypenny Consulting & Training
127 jaar geleden, op 1 mei 1890, was de eerste “dag van de arbeid”, een internationale strijddag om de situatie van arbeiders te verbeteren. Top thema toen: de 8-urige werkdag. 127 jaar geleden was de arbeidsmarkt (en daarmee de maatschappij) enorm in beweging. Voortgaande industrialisatie leidde tot grote verschuivingen op de arbeidsmarkt (van landbouw naar industrie) en toenemende welvaart. Van die welvaart kwam echter maar een beperkt deel bij de arbeidersklasse terecht – de ongelijkheid nam toe in plaats van af. En arbeidsomstandigheden waren niet om over naar huis te schrijven. Zo was kinderarbeid in Nederland gewoon nog toegestaan in die periode.
Hoewel we vandaag de dag qua arbeidsomstandigheden mijlen verder zijn dan toen, hebben we toch ook een aantal vergelijkbare vraagstukken. Opnieuw verandert de arbeidsmarkt sterk. Globalisering en voortgaande automatisering zorgen voor een nieuwe transitie qua werkzaamheden. De welvaart neemt nog altijd toe maar (opnieuw) profiteert niet iedereen daarvan.
De wereld is in toenemende mate verknoopt. Producten en diensten zijn wereldreizigers geworden. Productieketens zoeken internationaal naar de economisch meest voordelige manier van produceren. Dat levert een verschuiving van arbeidsplaatsen op, maar zorgt ook voor goedkopere producten en diensten en voor groei van welvaart op wereldschaal.
Technologische vooruitgang heeft al veel veranderingen gebracht in de activiteiten die we uitvoeren en de manier waarop we werken. Deze ontwikkeling is nog lang niet voorbij blijkt uit tal van publicaties over dit onderwerp. Het McKinsey Global Institute heeft in een interessant rapport onderbouwd dat naar verwachting de helft van alle huidige werkzaamheden voor 2055 wordt geautomatiseerd, oftewel gerobotiseerd op basis van technologie die nu beschikbaar is. Het is overigens niet zo dat de helft van alle banen wordt geautomatiseerd. Slechts 5% van alle banen kan volledig worden vervangen door machines volgens MGI, maar in vrijwel alle beroepen zullen mensen te maken krijgen met automatisering van een significant deel van hun taken.
De wereld heeft eerder grote verschuivingen qua werkzaamheden overleefd in relatief korte tijd. Zeker in vergrijzende economieën (en dat zijn er nogal wat wereldwijd) bieden globalisering en automatisering mogelijkheden voor productiviteitsstijging – en die hebben we nodig om met minder werkende mensen onze welvaart te kunnen blijven verdienen.
Nu is het zeker niet zo dat iedereen profiteert van de huidige ontwikkelingen. In Nederland (en in andere ontwikkelde landen) blijft de reële inkomensontwikkeling al jaren achter bij de productiviteitsstijging. We produceren meer met zijn allen, maar een steeds kleiner deel daarvan komt terecht bij huishoudens in de vorm van inkomen uit arbeid. Tel daarbij op de toenemende flexibilisering van de arbeidsmarkt en je hebt een situatie waarin grote groepen mensen zich (terecht) zorgen maken over hun toekomst1.
Een heel menselijke reactie is dan om je te verzetten tegen de veranderingen die mensen zien (globalisering, automatisering, flexibilisering). Toch ben ik ervan overtuigd dat dat ons niet verder brengt. De economische logica is simpelweg te sterk. Betere en goedkopere producten en diensten zullen het uiteindelijk altijd winnen van protectionisme en inefficiënties. Laten we onze energie daarom steken in scholing en ontwikkeling van (alle) mensen en hun talenten. Ongeacht afkomst, geslacht en economisch achtergrond. Zo krijgen mensen de ruimte om ook in de toekomst mee te blijven draaien op de arbeidsmarkt en hun boterham te verdienen. En besteedt aandacht aan eerlijk delen om niet alleen achterblijvers (die er zeker zullen zijn) maar ook de middenklasse een goede toekomst te kunnen bieden.
Deze thema’s zorgen wat mij betreft dat 1 mei nog altijd zeer relevant is. Ik ben heel benieuwd wat er uit de kabinetsformatie komt…
1.Uit: Loonontwikkeling en arbeidsinkomensquote, Notitie ten behoeve van het rondetafelgesprek met de commissie SZW, 14 september 2016 (Bas van Bavel, Universiteit Utrecht)